Fontainebleau, 22 oktober ’17

On 24/10/2017, in blog, by Enzo

Het is vandaag precies drie weken geleden dat m’n vader overleed. Op 1 oktober, volkomen onverwacht uit het leven gehaald. Terwijl hij er zo van genoot, in Zuid-Frankrijk. De afgelopen weken waren de meest intense, emotionele en hectische weken die ik ooit heb ervaren. En nog steeds realiseer ik me niet helemaal wat er allemaal is gebeurd. Halsoverkop ben ik op 2 oktober naar Nice gevlogen. Ik wist dat hij in coma lag en niet meer aanspreekbaar zou zijn. Maar alsnog kom ik te laat – of eigenlijk; de doktoren waren te vroeg. De apparatuur is uitgezet.

De laatste keer dat ik m’n vader zag was drie weken daarvoor, in Bleau. Op zaterdagavond kwamen Ron en Mirjam aan en op zondagmiddag – onze laatste klimdag – wandelen ze mee naar Furtif. Tot mijn verbazing klim ik ‘m die middag. M’n vader maakt er een filmpje van op mijn iPhone. We zijn laat klaar, lopen snel terug, zeggen gedag en zouden elkaar een kleine vier weken later weer treffen, wederom in Bleau.

Het mortuarium is een aftandse plek, hoog op een berg, uitkijkend over Nice. De ziekenhuiskleding, de brancard, het vieze kamertje en de dikke vlieg die af en toe op zijn gezicht wil landen, zorgen voor beeld dat ik nooit meer vergeet. Ron is er niet meer, maar lijkt nog zo dichtbij… Alleen gaat er vandaag geen oog open. Nooit meer. Weggaan kan bijna niet. Maar het moet. Het huis in Peymeinade afsluiten. Wegrijden. Via Bleau, waar hij ook nooit meer komt, naar Nederland. Ima komt terug vanuit Vancouver. En een dikke week na zijn overlijden komt Ron thuis. Bijna vier dagen tot de crematie is hij bij ons. Thuis in Wijchen. We zijn er weer met z’n vieren en nemen ‘m voor altijd met ons mee.

Wat hij wilde is Ima en mij zoveel mogelijk vrijheid geven. Loslaten. En ons allebei onze eigen weg laten gaan. Met het volste vertrouwen dat het wel goed zou komen. Die vrijheid vonden we allebei. In het klimmen in de eerste plaats.

Een week na de uitvaart rijden Sanne en ik naar Bleau. Ik merk dat ik het lastig vind een balans te vinden tussen ‘gewoon doorgaan’ en stilstaan. Ik heb ondertussen alweer vier dagen gewerkt. Dat voelde goed. Maar ook bijna alsof er niets is gebeurd. Als je het gewone ritme ineens weer oppakt, lijkt alles zo normaal, terwijl in die weken daarvoor m’n leven volledig op z’n kop stond. Wat is goed, wat is normaal? Ik weet het niet. Klimmen voelt in ieder geval goed. Het voelt niet als ‘doorgaan’, maar ook niet als ‘stilstaan’. Ik had het anders ook gedaan – de week Bleau stond al gepland – maar nu voelt het haast als therapie. Iets dat veel in me losmaakt. Iets dat me helpt in het verwerkingsproces.

De eerste boulder die ik klim is precies drie weken na 1 oktober. Een mooie boulder proberen raakt me altijd. Bijna altijd is er emotie. En bijna altijd is dat plezier. Lachen. Genieten. Soms even balen, om snel daarna in te zien hoe mooi het spelletje is. En er weer om te lachen. Maar dit keer zit er wat anders in me. De boulder is Pagota. Op het moment dat ik de eerste klimbewegingen maak, komt m’n gevoel bovendrijven. Ik voel de spanning die in me zit en hoe die eruit moet. Het maakt niet uit…

Ga ik wel door? Of zal ik stoppen? Het maakt niet uit… Een half uur later begin ik toch met pogingen. Veel te gespannen. Ik klap onverwacht van greepjes. Maar het maakt me niet uit. Ik krijg het koud, maar ook dat kan me niet schelen. Ik ben er met m’n hoofd niet bij. Maar niks maakt me vandaag wat uit. En dan, weer een poging later, komt er een rust over me heen. Volledig ontspannen maak ik alle passen. En moeiteloos klim ik ‘m uit.

Er is verder niemand in Coquibus. De zon schijnt door de herfstbladeren. Maar nooit meer kan hij het zien. Nooit meer sjouwt hij met een (eigenlijk iets te zware) Mondo op z’n rug achter me aan. Nooit meer zal hij me kunnen spotten in een spannende highball, zoals in Tailleur des Mensonges. Of trots kunnen zijn op een beklimming, zoals die van Partage. Het was mijn wereld, maar Ron en Mirjam vonden een manier om ervan mee te genieten. We zagen elkaar misschien wel meer in Bleau dan in Nederland. In meer dan 16 jaar zijn ze meegegroeid in het boulderen.

Ik ga door. Natuurlijk. Als ik klim is hij dichtbij. Voor altijd.